1996-06-07-Volkskrant

De Volkskrant 1996-06-07.

De tiende man heeft noten op zijn zang.

Negen Nederlandse componisten maken samen één stuk.

Door Pay-Uun Hiu.

Het ‘Jaar van de Ensembles’, in september geopend met Stockhausens ‘Gruppen’ in het Concertgebouw, wordt in het Holland Festival bekroond met de ‘Ensemble Parade’, waarin makers en uitvoerders nog eenmaal de bloeiende ensemblecultuur in Nederland onder de aandacht brengen. Een vermakelijk, doch serieus bedoeld onderdeel van die parade is de ‘Kettingcompositie’. Onder eindredactie van de componisten Willem Breuker en Comelis de Bondt is uit het idioom van negen toonkunstenaars een gezamenlijke compositie gesmeed. Verslag van een turbulente totstandkoming: ‘Grijp in! Nu amputeren!’

Neem negen componisten in Nederland en vraag ze cen gezamenlijke compositie te maken voor de vereende krachten van het Schonberg Ensemble, het Asko Ensemble, het Nieuw Ensemble en het Nederlandse Blazers Ensemble. Noem het een ‘kettingcompositie’, zoals voormalig Holland Festival-programmeur Elmer Schönberger twee jaar geleden voorstelde. Een richtingenstrijd is binnen één vergadering gegarandeerd en het resultaat is een typisch Hollands compromis: een versie voor de rekkelijken en een versie voor de preciezen. Cornelis de Bondt wordt eindredacteur van het collectieve werkstuk ‘De tiende man’. Willem Breuker maakt van negen afzonderlijke stukken ‘Gesneden water’: ‘Een aardige titel; ik was blij dat ik er op kwam.’

Comelis de Bondt over twee jaar kettingcomponeren: ‘Het waren leuke gevechten’. Het estafette-plan van Elmer Schönberger gaat geheel aan diggelen. Breuker: ‘ledereen leuterde wat over elkaar een c-klein akkoord doorgeven met foute noten erin.’ Martijn Padding: ‘Thema’s doorgeven, reageren op eIkaar; al die theemutserigheid is de revue gepasseerd.’ Breuker: ‘Ik zei: geef veertien dagen voor het zover is al die troep aan mij en dan zal ik er eens eventjes mee aan de gang gaan.’ De Bondt schrijft een brief: ‘Of we worden een feestclub en dan gaan we dat leuk een paar weken van tevoren doen, of we pakken het serieus aan.’ Padding: ‘Nee, zeiden we, we gaan met z’n allen één stuk maken en daarom heet het ook “De tiende man”. Dat is een soort onzichtbare, tiende componist die het stuk eigenlijk maakt.’

Alleen Breuker blijft bij zijn idee. Net als de anderen levert hij zijn aandeel, een stukje van ongeveer drie minuten, neemt een paar weken voor de première de andere bijdragen in ontvangst en houdt zich verder buiten de discussies van zijn collega’s De Bondt en Padding, Joël Bons, Diderik Wagenaar, Calliope Tsoupaki, Andries van Rossem, Guus Janssen en Paul Tennos. Die beleven in het rustieke Walter Maashuis te Bilthoven ‘chaotische middagen’ en ‘lange dagen’ over de vorm van het stuk, het bewerken van elkaars stukken, gezamenlijkheid en individualileit, esthetiek en knijpkikkers. Tsoupaki, er later bij gekomen als invaller voor Otto Kelting die wegens ziekte moet afhaken: ‘Het was een verademing als de wijn binnenkwam.’

Via een groepsproces met wisselende verbintenissen, dominante bovenstromen, democratisch opgelegde tegenstromen, opborrelende driften, onderhuidse angsten, tegengestelde meningen en tegenstrijdige belangen wordt naar de ideale vorm gezocht. Andries van Rossem verzet zich tegen de groeiende tendens van een gemeenschappelijke esthetiek: ‘Ieder creëert zijn eigen mooi en lelijk. Het is niet wenselijk om dat te veranderen.’ Waar ligt de grens tussen identiteit en eenheid? Joel Bons: ‘Wij hebben ons auteurschap enorm gerelativeerd, maar tegelijkertijd zijn we wel componisten van ons eigen werk gebleven.’ De overeenkomst wordt ‘na veel gedoe’ gevonden in individuele collectiviteit. Het ideaal krijgt vorm in metaforen en modellen. De Bondt ‘had wel een idee voor de grote vorm’ en levert als eerste zijn drie-minuten-stuk dat als grondplan voor het hele werk wordt aanvaard. Zijn aaneenschakeling van tutti’s en tussenspelen wordt uitgelegd als denkbeeldige ‘zuilen’ en ‘kamers’. ledere componist krijgt een eigen ‘kamer’, een tijdsruimte van enkele minuten waarin zijn eigen slukje wordt gespeeld. De afzonderlijke stukken zijn van elkaar gescheiden door statische, groot bezette akkoorden die als pilaren tussen de kamers staan. Ter verhoging van de feestvreugde en de collectiviteitszin wordt elk stuk nog eens door één van de andere componisten bewerkt. Of, om de metafoor te handhaven: elke ingerichte kamer wordt nog eens flink verbouwd. Waarna De Bondt in zijn verworven functie als eindredacteur het recht van een laatste aanpassing heeft. Begin maart dit jaar slaat Padding alarm. ‘Beste Comelis’, begint hij een bevlogen fax die enkele dagen later wordt voorgelezen aan de broeders en zuster van het gilde. Met zorg beziet Padding de ontwikkelingen. Genoeg ijver en vlijt bij de gewaardeerde collega’s, maar de onverbiddelijkheid van de bewerkingen laat veel te wensen over. ‘Het kettingmonster wordt een zachle poes’, waarschuwt hij De Bondt. ‘Grijp in! Nu ampuleren!’ Er volgt een betoog over doorgeslagen fantasie. ‘De ketting zondigt nergens tegen’, fulmineert hij nog en Padding besluit zijn epistel met een hartstochtelijk pleidooi voor meer muzikale wurgsex en ‘die knijpkikkers naluurlijk’. De fijnzinnige estheet Joël Bons is even helemaal niet blij als hij hoort welke praktische consequenties Padding daaraan als bewerker van diens stuk heeft verbonden. De toch al ferme opening van klarinet en slagwerk verandert nu door toevoeging van vier piccolo’s in een oorverdovend gekrijs. ‘Bij mij was het nog mooi’, sputtert Bons.

Padding: ‘Ik heb al die chique modeme muziekmeubels van Joël eruit geflikkerd en vervangen door Ikeastoelen. Je doet met composities van anderen dingen die je nooit bij jezelf zou doen. Geweldig, toch?’ Als toppunt van smakeloosheid verzint Padding een constructie waarmee de speciaal voor het Jaar van de Ensembles gecomponeerde ensemble-melodie van Bons in zijn geheel een toon hoger wordt herhaald, een platitude in detderangs popmuziek.

Bons – met Schönberger initiatiefnemer van het plan – heeft niet alleen moeite met het snijden in zijn eigen stuk, ook het bewerken van de bijdrage van Diderik Wagenaar stuit bij hem op gewetensbezwaren: ‘Het is volkomen af, wat moet ik daaraan toevoegen?’ Misplaatst respect, vindt De Bondt: ‘Het gaat er niet om dat het stuk van Joël of van Diderik is, maar met behulp van de andere stukken ontslaat er een nieuw werk.’ Toch zullen precies die twee stukken tijdens de opening van de Ensembleparade vanavond in Carré ook in originele vorm worden gespeeld, zodat het publiek kan horen wat er mee is gebeurd. ‘Gore grove schoolmeesterij’, scheidt Padding in het antwoordapparaat van De Bondt. ‘Je gaat toch niet uitleggen in de kunst?’ ‘Zeggen dat je niet mag uitleggen, dat is pas schoolmeesterig’, vindt De Bondt.

Willem Breuker volgt ondertussen een eigen methode en die heet ‘gewoon beginnen’: ‘Bewerken betekent met het rooie potlood dingen schrappen, dingen erbij verzinnen, noten veranderen, maten er invoegen, maten eruit halen, zelf commentaar leveren, stukjes er tussendoor verzinnen, dingen door elkaar heen snijden.’ Hij heeft er zich, merkt hij, toch lelijk op verkeken. Het is een gigigantische klus. De partituur is zestig centimeter hoog en zit vol dissonante kriebelnootjes, die hij amper kan ontcijferen. Hij moet nog speciaal naar de boekwinkel voor een superdunne rode pen, waarmee hij er nog ‘tussendoor kan wriemelen’. Het stukje van Calliope Tsoupaki lijkt hem een aardig begin; hij componeert er een intro voor, combineert haar noten met die van ‘La Valse’ van Ravel, imiteert haar een beetje – ‘maar dat merk je niet, hoor’ – en wat te lang duurt haalt hij eruit. Tsoupaki : ‘Cornelis was altijd erg principieel met zijn sigaar. Ik heb echt van hem genoten. Ja. Van de rest ook.’ lets minder gelukkig is ze met De Bondts laatste ingreep bii haar bewerking van het stuk van Paul Tennos: ‘De vraag was of ik het stuk van Paul wilde verzwakken. Maar zijn muziek is keihard, heel consequent, economisch en goed opgebouwd. Wat ik dan zou doen is één van de slerkste momenten in de compositie verzwakken.’ Haar besluit zijn muziek te ornamenteren met ‘een grote herrie op de basdrum’ wordt niet gehonoreerd. De Bondt: ‘Bij de laatste vergadering vonden de meesten toch dat haar bewerking te veel in de buurt kwam van Pauls eigen muziek.’ De basdrum van Tsoupaki wordt vervangen door schuurpapier. Termos: ‘ In mijn stuk heb je eigenlijk alleen maar een toonladder, het is heel dun materiaal dat heel monumentaal is geïnstrumenteerd.’ Het is voor Termos de ultieme toonladder geworden, die uitmondt in een citaat van Tsjaikovski. En hier ook vinden na felIe discussie voor (Bons en Padding) en tegen (De Bondt en Wagenaar) de knijpkikkers als referentie aan de Notenkrakersactie hun bestemming.

Breuker: ‘Die Paul Termos kon ik ook prachtig imiteren. Die laat ik een paar keer mooi uit de bocht vliegen. Ik maak z’n melodietjes af, of ik interpreteer hem fout en ik gooi hem door het hele orkest heen, want hii heerl zijn sluk voor het Ncderlands Blazers Ensemble gemaakt. Dan schrijf je meteen voor 75 man in plaats van twintig, dus je kunt wel nagaan hoeveel werk dat is. Ik moet het allemaal opschrijven in de partituur. En ik heb Guus Janssen aardig Ie pakken genomen.’

Janssen: ‘Ik heb eerst weg zitten strepen wat ik niet kon doen. Er zitten een paar Haagse mensen bij – Cornelis, Diderik en Martijn – en daar verwacht je veel dissonante akkoorden van, in een vaak strakke, pulserende muziek.’ Termos heeft hij terecht ingeschat op ‘iets simpels met toonladder-figuren’, Bons heeft aangekondigd iets met z’n ensemble-tune te doen, en Van Rossem beperkt zich tot slagwerk. Janssen besluit ‘gewoon drieklanken te schrijven’, in een traditioneel bluesschema, met consequente tempowisselingen. Het moet een primitieve blues worden met de tokkelinstrumenten van het Nieuw Ensemble en er moet een ritmische onvoorspelbaarheid in zitten. Janssen: ‘lk wilde muziek die zich metrisch niet makkelijk laat vangen.’

Breuker: ‘Ik heb al z’n noten recht gezet. Hij had veel dingen die precies voor of na de tel zaten. Ik dacht: ja, kom zeg, we doen alles netjes op de tel. Gewoon op de één van de dirigent. Zijn muziek gaat veelal over struikelende loonladders met rare ritmes, dus dat heb ik ook een paar maten gedaan.’ Janssen revancheert zich bij voorbaat door in zijn bewerking van Breukers stuk de zaak te laten verslappen, als een pudding die in elkaar zakt. Dan komt Breuker er weer even in met ‘ontzettende hulkachtige bewegingen’.

‘Die Padding en Wagenaar heb ik door elkaar heen gesneden’, meldt Breuker, ‘met een mini-pianoconcert voor Holland Festival-directeur Jan van Vlijmen er tussenin. Dokter Vlimmen noem ik hem. Hij vond dat kettingcompositiegedoe maar niks, dus daar moest ik ook nog even mee in discussie.’ De ‘wriemelnoten’ van Comelis de Bondt zijn in Breukers versie voortvarend geschrapt en de gaten zijn weer gevuld met noten die corresponderen met de ritmes uit het slagwerkstuk van Andries van Rossem. ‘Als een sandwich op elkaar geplakt’, zegt de eindredaeteur van ‘Gesneden water’ tevreden.

Ook de geluiden uit het colleclief zijn na de eerste repetities bemoedigend. De ‘tiende man’ lijkt daadwerkelijk tot leven gewekt, als een Frankenstein van Nederlandse componisten. ‘De tiende man’ is een componist die veel risico neemt, niet bang is en tot over de grenzen gaat van wat hij zich voor kan stellen. Een feeslnummer, maar geen componist om elke dag muziek van te horen’, zo heeft Padding hem leren kennen. ‘Het is iemand met veel verschillende soorten noten op zijn zang, veelzijdig, ook wel een gespleten persoonlijkheid’, vindt Janssen. Termos: ‘We hadden gewoon een tilel nodig, er komt cen beetje te veel nadruk op. Voor mij is het toch een ononieme figuur zonder gezicht.’ ‘Het is een veelkoppige draak’, zegt Van Rossem. Bons vindlt hem ‘de beste componist van Nederland’. ‘Weet je’, zegt Tsoupaki, ‘ik dacht altijd dat de tiende componist de eindredacteur was; Cornelis de Bondt nummer twee!

Cornelis de Bondt nummer één: ‘Hij is de optelsom van het hele groepje, maar dan nog net iets meer. Er zijn momenten in het stuk die geen van de negen afzonderlijk had kunnen bedenken. Dat is dan de tiende man.’

De Bondi is voorzichtig positief over de collectieve schepping. Er zitten nog zwakke plekken in, weet hij zeker. Het stuk zou nog een bewerkingsronde kunnen gebruiken. Er is niet echt tijd geweest om de timing helemaal af te werken. Maar het heeft wel persoonlijkheid.

De Bondt: ‘Het stuk heeft misschien bepaalde handicaps, een klompvoet ofzo. Misschien is het wel een mongooltje. Maar het is weI een levend schepsel waar je niet omheen kunt. Niet alleen maar een feestneusding.’

De Ensembleparade in het Holland Festival begint vanavond in Carré, Amsterdam.